Notiziario lente 2016

16
1 NOTIZIARIO Van de redactie 1 Carla/Winny Cloesmeijer, Minne de Boer, Marianna Serrée-De Donà 2 Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (3)/ Jan Buijs 3 De macht van marmer (1)/Guus Jooss 6 Apostrofo 54/Minne de Boer 9 Mantova dit jaar culturele hoofdstad van Italië 10 I poeti riletti: Sergio Corazzini/Gandolfo Cascio 11 Gandolfo Cascio, Un’idea di letteratura nella ‘Commedia’ (recensie)/Ronald Valk 12 Antonio Moresco, La lucina (recensie)/ Monica Jansen 13 Christo in de voetsporen van Christus 14 Uit de geschiedenis van de Italiaanse Giallo (18)/Minne de Boer 15 Tentoonstellingen in Italië 16 In dit eerste nummer van 2016 besteden we allereerst aandacht aan een vlak voor Kerstmis plotseling overleden, zeer gewaardeerd en markant Dante-lid: Carla Stutterheim-Brakel. Accuraat, actief, alert – tot haar laatste dagen. Zij had zich zelfs nog aangemeld voor de cursus over Rome die voor januari/februari op het Dante- programma stond. Zij heeft die niet meer mogen meemaken. Dante Utrecht heeft afscheid van haar genomen, erkentelijk voor alles wat zij voor ‘de Dante’ gedaan heeft. In Italië was het in januari Ettore Scola die het aardse bestaan vaarwel zei. Een regisseur die onvergetelijke films op zijn naam heeft staan. Wie herinnert zich niet Una giornata particolare. In februari volgde Umberto Eco. Van deze opmerkelijke ‘allesweter’ zullen de naam en al wat hij op zijn naam heeft gebracht aan publicaties ook niet in vergetelheid raken. Later dit jaar meer over hem in de Notiziario. Dan worden in dit nummer de ‘aartsvaders’ van Dante Utrecht verder gevolgd: deel 3 is nu aan bod. Gandolfo Cascio zet zijn poëzierubriek voort, maar net als vorig jaar heeft hij een iets andere ‘formule’ gekozen: hij laat vooral de dichters zelf aan het woord zonder daar zelf nog veel aan toe te voegen. De beeldende kunst krijgt in dit nummer ook weer een plaats: met de Utrechtse beeldhouwer Guus Jooss, die de redactie vorig najaar leerde kennen. Hij werkt en woont afwisselend in Utrecht en in Italië en weet van zijn ervaringen daar veel te vertellen. Zó veel dat we het u in twee afleveringen aanbieden. Onze trouwe Laura Schram moeten we deze keer missen: zij brak in januari haar arm en was daardoor niet in staat iets op papier (of het scherm) te zetten. Wij wensen haar van harte een voorspoedig herstel! Van Minne de Boer wél de vertrouwde bijdragen: een nieuwe Apostrofo en een nieuwe Giallo-aflevering. Twee recensies: Monica Jansen over een intrigerend boek van Antonio Moresco en een van Gandolfo’s studenten over diens onlangs verschenen boek Un’idea di letteratura nella ‘Commedia’. Zo hebt u weer heel wat te lezen! De redactie Van de redactie Inhoud Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di Utrecht Redactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der Glas E-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240 KOPIJ VOOR HET ZOMERNUMMER GRAAG VÓÓR 15 MEI jaargang 26 nummer 1 lente 2016

description

Het eerste nummer van 2016. De Notiziario is het verenigingsblad van de Società Dante Alighieri, afdeling Utrecht.

Transcript of Notiziario lente 2016

Page 1: Notiziario lente 2016

1

N O T I Z I A R I O

Van de redactie 1

Carla/Winny Cloesmeijer, Minne de Boer, Marianna Serrée-De Donà 2

Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (3)/Jan Buijs 3

De macht van marmer (1)/Guus Jooss 6

Apostrofo 54/Minne de Boer 9

Mantova dit jaar culturele hoofdstad van Italië 10

I poeti riletti: Sergio Corazzini/Gandolfo Cascio 11

Gandolfo Cascio, Un’idea di letteratura nella ‘Commedia’ (recensie)/Ronald Valk 12

Antonio Moresco, La lucina (recensie)/Monica Jansen 13

Christo in de voetsporen van Christus 14

Uit de geschiedenis van de Italiaanse Giallo (18)/Minne de Boer 15

Tentoonstellingen in Italië 16

In dit eerste nummer van 2016 besteden we allereerst aandacht aan een vlak voor Kerstmis plotseling overleden, zeer gewaardeerd en markant Dante-lid: Carla Stutterheim-Brakel. Accuraat, actief, alert – tot haar laatste dagen. Zij had zich zelfs nog aangemeld voor de cursus over Rome die voor januari/februari op het Dante-pro gramma stond. Zij heeft die niet meer mogen meemaken. Dante Utrecht heeft afscheid van haar genomen, erkentelijk voor alles wat zij voor ‘de Dante’ gedaan heeft.In Italië was het in januari Ettore Scola die het aardse bestaan vaarwel zei. Een regisseur die onvergetelijke films op zijn naam heeft staan. Wie herinnert zich niet Una giornata particolare. In februari volgde Umberto Eco. Van deze opmerkelijke ‘allesweter’ zullen de naam en al wat hij op zijn naam heeft gebracht aan publicaties ook niet in vergetelheid raken. Later dit jaar meer over hem in de Notiziario.Dan worden in dit nummer de ‘aartsvaders’ van Dante Utrecht verder gevolgd: deel 3 is nu aan bod. Gandolfo Cascio zet zijn poëzierubriek voort, maar net als vorig jaar heeft hij een iets andere ‘formule’ gekozen: hij laat vooral de dichters zelf aan het woord zonder daar zelf nog veel aan toe te voegen.

De beeldende kunst krijgt in dit nummer ook weer een plaats: met de Utrechtse beeldhouwer Guus Jooss, die de redactie vorig najaar leerde kennen. Hij werkt en woont afwisselend in Utrecht en in Italië en weet van zijn ervaringen daar veel te vertellen. Zó veel dat we het u in twee afleveringen aanbieden. Onze trouwe Laura Schram moeten we deze keer missen: zij brak in januari haar arm en was daardoor niet in staat iets op papier (of het scherm) te zetten. Wij wensen haar van harte een voorspoedig herstel!Van Minne de Boer wél de vertrouwde bijdragen: een nieuwe Apostrofo en een nieuwe Giallo-aflevering.Twee recensies: Monica Jansen over een intrigerend boek van Antonio Moresco en een van Gandolfo’s studenten over diens onlangs verschenen boek Un’idea di letteratura nella ‘Commedia’. Zo hebt u weer heel wat te lezen!

De redactie

Van de redactieInhoud

Notiziario van de Società Dante Alighieri Comitato di UtrechtRedactie: Annemarie Aarnoutse | Ciska van der GlasE-mail: [email protected] | telefoon secretariaat: 06-15828240

K O P I J V O O R H E T Z O M E R N U M M E R G R A A G V Ó Ó R 1 5 M E I

jaargang 26 nummer 1lente 2016

Page 2: Notiziario lente 2016

2

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Carla’s spirit Aan haar levensspirit lag het niet, die was onverwoestbaar. Het levenslot besliste evenwel anders. In december bereikte ons het droevige nieuws dat Carla Stutterheim-Brakel, voormalig bestuurslid van Dante Utrecht, niet meer onder ons is. We realiseren ons op zo’n moment dat het leven eindig is, maar ook dat, zodra dit overgaat in een herinnering, pas goed zichtbaar wordt wat Carla ons nagelaten heeft. Veel.

Terug naar het jaar 1990. Dante Utrecht floreert. De wijze waarop Dante Utrecht de Italiaanse taal en cultuur verspreidt − met lezingen en taalcursussen − is aanstekelijk en werkt enthousiasmerend. Er is plaats voor nóg een tak, de cultuurcursussen, een dan nog onontgonnen terrein, waarvoor Carla een stevig fundament zal leggen. Het opzetten van een ‘nieuwe toko’ op zich is niet uniek, de aansprekende manier waarop Carla dat deed, is dat wel. Ze had alles mee. Een stevige basis met een afgeronde universitaire studie Italiaanse taal- en letterkunde. Haar karakter: no nonsense, direct en doelgericht. Haar persoonlijkheid: evenwichtig en doortastend. Carla werd ook als gezaghebbend ervaren, een kwaliteit waar ze, meer dan eens, op is aangesproken: als mater familias, een rol waar ze niet om had gevraagd, en die steevast bij haar tot een onderdrukte glimlach leidde, want ja, soms gaan dingen een eigen leven leiden. Ruim tien jaar lang stelde ze een cursusprogramma samen met een grote verscheidenheid aan onderwerpen: van hoogstaande klassieke en moderne literatuur tot en met meer aardse zaken zoals een cursus Cucina Italiana. Zo gaf ze menig cursusleider de gelegenheid kennis en kunde op een bepaald vakgebied te delen met honderden Dante-leden, vaak trouwe volgelingen die − en dat is een weerkerend beeld − na afloop met blozende wangen en rode oortjes het leslokaal verlieten, verbonden, verrijkt én betoverd door weer een vleugje Italiaanse spirit... Carla deed ook altijd zelf mee, daarmee het cursustraject van begin tot eind nauwlettend in de gaten houdend, niets aan het toeval overlatend. Ging dan altijd alles goed? Nee, ook zij maakte fouten. Bij één van de cucinacursussen bijvoorbeeld. Daar loopt zij − nog voordat de cursisten aan de slag gaan met het bereiden van het diner − de keuken van het gehuurde kooklokaal na voor een laatste inspectie. In haar ooghoek ziet ze een emmer met iets wat eruitziet als vuil afwaswater. Die hoort daar niet, denkt ze, waarna de inhoud met een kordate zwaai het afvalputje ingaat. Het blijkt geen afwaswater te zijn geweest maar vers getrokken bouillon, bestemd voor de examens van de leerling-koks de volgende dag. Het spreekt voor zich dat de beheerder van de kookschool − een opgewonden standje - niet blij is met deze iets te voortvarende actie. Hij ontploft. Aan Carla de schone taak om hem tot bedaren te brengen. Ze laat de man, die zijn frustraties al schoppend van zich afslaat, uitrazen. Zelf blijft ze kalm, de man is door mijn fout woedend, realiseert ze. Maar zodra hij weer enigszins is gekalmeerd, houdt ze hem voor: ‘Je bent heel boos en terecht. Hiervoor mijn excuses. Maar daarmee ben je niet geholpen. Ik stel daarom voor dat ik nu vlees ga halen, zodat er opnieuw bouillon kan worden getrokken.’ Aldus geschiedt. Crisismanagement in een

notendop; hiervoor is mensenkennis en improvisatietalent nodig. Carla had álles in huis. Maar belangrijker nog, zij heeft haar werk gedaan in een spirito vero, en dat is wat wij zeker weten: lo spirito vero non muore mai.

Winny Cloesmeijer

Carla: de taal, de literatuur en meerMooi, die foto van Carla, door Winny Cloesmeijer bijgevoegd. Ik zie haar meteen weer zitten in die studentengroep van 1979 in de grote zaal van het Lucas Bolwerk, naast Emile Spierings [prominent lid van Dante Utrecht, ook hij inmiddels overleden, red.], die ongeveer haar leeftijdgenoot was. Het was de bloeiperiode van ons eerste Italiaans Instituut in Utrecht, nog onder Alinei en Laura Schram; we waren wel meer studenten gewend die wat ouder waren – in dit geval was leeftijdverschil geen factor. Carla’s belangstelling beperkte zich niet tot de studie maar omvatte ook van alles eromheen. Dat ging dan om reizen in Italië, activiteiten binnen en buiten ‘de Dante’. Op een gegeven moment was ze als bestuurslid verantwoordelijk voor de cultuurcursussen van Dante Utrecht. Dat kon van alles inhouden, zoals door Winny al uit de doeken is gedaan, maar wat mij betreft vooral ook de literatuur. Zij verzorgde het materiaal hiervoor, in een tijd waarin e-mail en e-books nog geen gemeengoed waren. Dat was geen geringe klus. Het gebeurde dat zij cursisten de kopieën voor de volgende les(sen) persoonlijk thuis ging aanreiken. Ze nodigde ook sprekers uit om hun licht te laten schijnen over literaire onderwerpen, op zeker moment in 1990 ook mij, om over Boccaccio te spreken. Een traumatische herinnering, want ik was de plaats van samenkomst kwijt en kwam een half uur te laat. Maar kennelijk heeft ze me dat niet kwalijk genomen, want daarna hebben zij en ik het plan uitgewerkt om ieder jaar een literatuurcursus te organiseren, van zes lessen per jaar, met een groepje enthousiaste Dante-leden die tevoren een bepaald boek lazen. Ook de verscheidenheid hebben we samen uitgewerkt: oud en nieuw, actueel of al iets belegen, proza en poëzie. Bijna twintig jaar heeft dit standgehouden; in mijn herinnering was ze er elke keer bij.

Minne de Boer

Carla

Page 3: Notiziario lente 2016

3

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Carla: Dante Utrecht op reisIn 1998 nam Carla de ‘Dante-reizen’ op in het aanbod aan cultuurcursussen. Zij had mij, toen ook lid van het bestuur en bezig met mijn studie Italiaans aan de UU, enthousiast horen praten over de ‘Werkexcursie Florence’, een kunstreis die verplicht onderdeel was van de studie. Carla, zakelijk als ze was, en die de continenten had bereisd van Canada tot Azië en van Spitsbergen tot Zuid-Afrika, speelde daar meteen op in en vroeg of de docent onder wiens leiding de reis viel, ook niet zoiets kon ondernemen voor ‘de Dante’. En ja, zo begonnen de reizen die ze met dr. Reinier Speelman organiseerde.De eerste reis vond al in 1998 plaats en ging naar Venetië. Die bleek zo’n succes dat op de reünie een reis voor het jaar daarop vrijwel meteen was volgeboekt.In Venetië wacht de deelnemers een verrassing. Carla, gebruikmakend van haar contactuele eigenschappen, weet een ontvangst in het Arsenaal te regelen, de marinebasis waar gewoonlijk geen burgers worden toegelaten omdat het militair terrein is. Ze legde contact met de Dante in Venetië en kreeg zo toestemming.Het jaar daarop gaat de reis naar Napels en omgeving. In overleg met Reinier last Carla vooraf een, facultatief te volgen, cursus in als voorproefje, waarin de literatuur ook een plaatsje krijgt.Op het vliegveld in Napels worden de reizigers opgewacht

door een man met een bord waarop in rode letters de naam STUTTERHEIM staat; iedereen is blij en tevreden.De reisleider, gewend aan het tempo van de studenten, zet er meteen flink de pas in, maar Carla zorgt ervoor dat dit aangepast wordt voor de Dante-leden die toch wel een paar jaartjes ouder zijn, en als Reinier in zijn enthousiasme om zo veel mogelijk te laten zien af en toe de koffiepauze wil overslaan, regelt Carla het zo dat er toch koffie kan worden gedronken, hetzij even snel staande aan de bar, op z’n Italiaans, hetzij op een zonnig terras, al dan niet gecombineerd met het schrijven van een kaartje voor het thuisfront of het bijwerken van het aantekeningenboekje.De studie Italiaans komt Carla goed van pas als een van de deelnemers een misstap doet en naar de pronto soccorso moet: Carla gaat mee om te tolken. ’s Avonds samen met Reinier controleert ze steevast, onvermoeibaar als ze is, de kas die hij heeft opgemaakt.Ook nadat Carla in 2001 haar bestuursfunctie heeft neergelegd blijft ze de steun en toeverlaat op de vele reizen die nog zullen volgen en waarvoor zij het fundament heeft gelegd.Een fijn mens heeft ons nu verlaten.

Marianna Serrée-De Donà

Dante Utrecht in de Tweede Wereldoorlog Als Nederland wordt bezet geniet Guarnieri bescherming tegen de Duitsers door goede contacten met de Italiaanse autoriteiten. Carla Simons weigert onder te duiken.1

November 1940 wordt de echtgenoot van Coba van Gruting-Venlet, dr. C.J. van Gruting, leraar wiskunde, mechanica en kosmografie aan de gemeentelijke HBS te Hengelo, benoemd tot leraar aan de Rijks HBS te Utrecht (aan welke school als tijdelijk leraar een zekere K. Sneyders de Vogel verbonden is!).2

Kort daarna verhuizen zij dan ook met hun dochter Elizabeth naar de Adriaan van Ostadelaan 114 in die stad, waar in 1941 zoon Kees wordt geboren.Na de oorlog geeft Guarnieri zijn Utrechtse colleges op maandag. ’s Avonds eet hij dan mee ten huize van de familie Van Gruting. De vriendschap wordt nog hechter en als in 1947 weer een zoon wordt geboren krijgt hij de voornamen René Romano. 3

In Utrecht krijgt Coba ook twee grote vriendinnen: Maria Elisabeth Houtzager, de latere directeur (1951-1972) van het Centraal Museum, en Claire Citroen-Weiner (1899-1977), een Italiaanse uit Triëst, echtgenote van Jo Citroen, edelsmid en juwelier en neef van de schilder Paul Citroen. Claire en Jo wonen dan in de Vondelstraat in Amsterdam. Zij allen waren goed bevriend met Guarnieri, wat Houtzager betreft op het idolate af: zie het overigens zeker informatieve in memoriam dat zij later publiceerde.4

In 1940 wordt mevrouw Westhoff-Korff, oud-cursiste van Guarnieri, penningmeester. Alma Schiavon uit Amsterdam geeft conversatieles, totdat de oorlogsomstandigheden het reizen te moeilijk maken. Dan breekt voor Dante Utrecht een slapende periode aan, waarin individuele leden bij elkaar thuis Italiaanse leeskransjes houden.5

De oorlog en de door Rademacher Schorer genoemde problemen blijken geen beletsel te zijn voor een tentoonstelling begin maart 1941 in Gerbrands’ Kunsthandel aan het Oudkerkhof 46. Deze keer is het een solo-tentoonstelling van de schilder Giovanni Costetti, die na enige omzwervingen in Nederland verblijft.6 Costetti (1874-1949) behoort als enige van Guarnieri’s jeugdvrienden tot de ondertekenaars van het in 1925 door Benedetto Croce geformuleerde Manifesto degli intellettuali antifascisti. Costetti verlaat dan meteen zijn land en

Twee aartsvaders van Dante Utrecht: Pietro Mariatti en Romano Guarnieri (3)

1 Haar ‘Dagboek 1942’, bezorgd door Erik Schaap, is in 2014 verschenen.

2 O.a. Alg. Handelsblad 29-11-1940 p. 1.

3 Alle informatie over de familie Van Gruting heb ik van de kinderen.

4 ‘Romano Nobile Guarnieri’, Jaarboek van de Maatschappij der

Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1956-1957, E.J. Brill, Leiden 1957,

pp.107 vv.

5 Zie noot 46.

6 Utrechtsch Nieuwsblad 3 maart 1941, p. 11.

Page 4: Notiziario lente 2016

4

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

via Parijs en Oslo komt hij in Utrecht terecht. Pas na de Tweede Wereldoorlog gaat hij terug naar Italië, waar hij kort daarna overlijdt.7

Guarnieri spreekt een inleidend woord in het Frans, waarbij hij erop wijst dat hij deze opening doet op uitdrukkelijk verzoek van de exposant en van de heer Gerbrands: hij betreurt het dat dit niet kan worden gedaan door prof. Vogelsang, ‘deze eminente Nederlander en kunstkenner’, van wie hier wel het door Costetti geschilderde portret aanwezig is. Guarnieri memoreert dat hij in het begin van deze eeuw in Florence veel met Costetti heeft verkeerd. Dat was in de tijd dat de jongeren een eigen orgaan8 hadden, waarin onder andere een artikel verscheen van Giovanni Papini, die er een gloednieuw programma in ontvouwde, terwijl Costetti er een illustratie in plaatste die op zichzelf al een programma heten mocht.9

Guarnieri rondt zijn uitgebreide inleiding af met enkele direct tot zijn landgenoot gerichte woorden in het Italiaans, eindigend met ‘Ons beiden heeft de oorlog diep geschokt in ons vertrouwen in de Europeesche menschheid. Niettemin: bewaren wij het geloof en de hoop, dat de kunst die ons beiden zoo na aan het hart ligt, eenmaal in het leven der volken de eereplaats moge bekleeden, welke haar ten volle toekomt!’10

Op 23 februari 1941 meldt het Utrechtsch Nieuwsblad dat ‘De onvermoeibare propagandist voor de Italiaansche literatuur, taal en cultuur, prof. Romano Guarnieri (...) Zaterdag 60 jaar is geworden.’ Dat jaar wordt de Republiek van Salò opgericht, Guarnieri weigert zich loyaal daaraan te verklaren en verliest daarmee de bescherming die hij eerder genoot. Carla wordt opgepakt en in Duitsland vermoord, Romano komt terecht in een gevangenis in Turijn. Begin 1944 is Guarnieri kennelijk weer vrij, hij logeert dan bij een broer in Padua en brengt de tijd door met letterenstudie. Van daaruit stuurt hij Coba van Gruting-Venlet zijn wensen voor een goede Pasen. 11 Opvallend is de godsdienstige toon van het schrijven: ‘Zal het een echte Pasen van wederopstanding zijn voor allemaal? Moge dat de wens van God zijn.’ Hij kan familie en vrienden opzoeken, maar hij kan nog niet naar Rome en kan dus daar geen boodschap van Coba aan een vriendin overbrengen. Kennelijk heeft hij al een brief van Coba ontvangen. Zelf zal hij met Pasen naar zijn zoon Leonardo in Bologna gaan en naar zijn zusters in Modena. Hij heeft nog geen idee wanneer hij weer naar Nederland kan komen: ‘Moge het Gods wil zijn dat die dag niet ver meer is!’Maar dat duurt nog wel even. Pas in oktober 1945 krijgt hij te horen dat hij mag gaan, na afronding van de nodige bureaucratische procedures natuurlijk. Zo komt Guarnieri in december 1945 terug in Nederland, waar prof. Pitlo in Amsterdam hem de eerste gastvrijheid biedt. Op 19 december schrijft hij Coba: ‘Vandaag slechts een klein briefje om U te laten weten dat ik sinds een paar dagen eindelijk in Nederland ben. Mijn hart is zeer verdrietig om de grote leegte die ik hier heb gevonden. Ik ben me er nu van bewust dat ik me moet neerleggen bij het feit dat ik mijn lieve Carla niet meer terug zal zien. De gedachte aan haar tragische einde laat me niet met rust. Het idee dat ik zoveel lieve vrienden heb hier in Nederland helpt me wel, want dat is het enige wat ik nog heb, vrienden en

mijn werk, en U en Uw familie behoren tot mijn beste vrienden, dat weet U, Coba! Wat mijn werk betreft, hier in Amsterdam is mijn situatie volledig in orde en in januari kan ik mijn bezigheden weer opnemen. Wat Utrecht betreft, dat staat nog te bezien. Ik reken erop binnenkort naar jullie toe te komen, tot gauw dus, lieve Coba. Mondeling heb ik U veel te vertellen.’12

Als er een trein met overlevenden uit Duitsland wordt aangekondigd, gaat hij naar het station van Hengelo in de hoop zijn geliefde Carla Simons tussen de passagiers aan te treffen. Uiteindelijk wordt definitief bekend dat ook zij door de Duitsers is vermoord. ‘Ik wist dat ook eigenlijk al’, zal hij dan zeggen, ‘in de gevangenis van Turijn had ik op een zeker moment de ingeving dat Carla dood was.’ Van deze ingeving zou hij een aantekening hebben gemaakt en de datum zou overeenkomen met de Duitse gegevens. 13 Van de Tweede Wereldoorlog tot Guarnieri’s doodNog in 1946 wordt Dante Amsterdam weer opgericht. Guarnieri ontmoet er Alexandra Bouwmeester, dochter van Dante-secretaris Dogi Rugani. Zij wordt zijn vierde levenspartner. Later zal zij trouwen met kunsthistoricus dr. mr. Onno ter Kuile (1929-1986) en kinderen en kleinkinderen krijgen, maar zij houdt ook contact met de Italiaanse familie: la chiamano nonna!Dante Utrecht wordt na de oorlog aangevoerd door dr. K. Sneyders de Vogel Jr., docent Italiaans aan de Landbouwhogeschool te Wageningen, leraar Frans in Utrecht en zoon van de romanist van dezelfde naam. Vader en zoon hebben samen een Italiaanse grammatica geschreven en een Italiaans leesboek samengesteld.14 Sneyders Jr. geeft in Utrecht Italiaanse conversatielessen, op maandag, dezelfde dag dus als de colleges van Guarnieri, zodat de bestuursvergaderingen in Hotel des Pays Bas ook op maandag kunnen worden gehouden. Bestuursleden zijn dan onder anderen Coba van Gruting-Venlet (secretaris)

7 Persbericht van 9 maart 2005 bij een solo-tentoonstelling in de Biblioteca

Panizzi te Reggio Emilia.

8 Bedoeld wordt het blad Leonardo, opgericht in 1903 door Papini en

Prezzolini en opgeheven in 1907. Laura Schram promoveerde in 1982 op:

Leonardo 1903-1907. Bergson e il bergsonismo nella cultura italiana del ’900 nella

prima rivista di Papini e Prezzolini.

9 Costetti werkte aan het blad mee vanaf aflevering 9, nog in 1903, na

het door Prezzolini gewenste vertrek van De Carolis (bron: Dizionario

Biografico degli Italiani (Treccani), vol. 30 (1984), lemma ‘Costetti’).

10 Het Centraal Museum Utrecht heeft een door Costetti geschilderd

portret van Guarnieri in depot, blijkens de website van het museum

afkomstig uit een ‘legaat 1956’. Het komt dus waarschijnlijk rechtstreeks

bij de in 1955 overleden Guarnieri vandaan.

11 Brief van 2 maart 1944, archief R.R.A. van Gruting.

12 Brief in archief R.R.A. van Gruting.

13 Mondelinge informatie van Coba van Gruting via René Romano van

Gruting.

14 Notiziario p. 31; Italiaanse grammatica, 162 p, Servire’s Encyclopaedie

afd. Practische Taalwetenschap, deel B9b/5, Den Haag 1953, en Italiaans

Leesboek, 158 p, Servire’s Encyclopaedie afd. Practische Taalwetenschap,

deel B9b/6, Den Haag 1955/

Page 5: Notiziario lente 2016

5

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

en mevrouw Lily Spanjaard, grootmoeder van de dirigent Ed Spanjaard. Na een lezing voor Dante hebben sprekers veelal een nazit bij de secretaris en ook Sneyders wordt een huisvriend van de familie Van Gruting.

In het Utrechts Nieuwsblad is het een tijd stil wat betreft Guarnieri, maar op 2 maart 1950 brengt het een door ‘S. de V.’ gesigneerd verslag van een lezing voor Dante Alighieri over ‘Moderne Italiaanse dichtkunst’. Deze verslaggever moet wel Sneyders de Vogel zijn. Spreker is dr. F. Donini, die sinds kort in Nederland is gevestigd als assistent van prof. Guarnieri. Hij bespreekt in het bijzonder het werk van Ungaretti, Montale en Quasimodo. Twee maanden later spreekt Guarnieri zelf weer voor de Dante, in het Kunsthistorisch Instituut. Zijn thema is ‘Rome en de pausen in de volkshumor’.Juli 1952 looft de ‘Società Nazionale Dante Alighieri comitato di Utrecht’ een prijs uit ten bedrage van f 300 voor het beste reeds verschenen of nog te verschijnen artikel in krant, periodiek (of voor de radio uitgesproken voordracht) over de tentoonstelling ‘Caravaggio en de Nederlanden’, die tot 3 augustus te Utrecht in het Centraal Museum is te zien. De jury bestaat uit mevr. J. van Gruting-Venlet, mej. dr. M.E. Houtzager en dr. P.H. Ritter Jr., allen te Utrecht.15 Op een bijeenkomst, die in december in het Centraal Museum zal plaats hebben, zal de burgemeester van Utrecht, jhr.mr. C.J.A. de Ranitz, bekend maken aan welke journalist de Caravaggioprijs is toegekend. Het resultaat is helaas onbekend.Die zomer is Guarnieri zoals gebruikelijk in Perugia. Daar krijgt hij een uitnodiging van de Universiteit van Oviedo om mee te werken aan hún zomercursus voor buitenlanders. Als hij Coba daarover schrijft, memoreert hij hoe zij samen ooit eens aan een cursus Spaans zijn begonnen. Hij vindt Oviedo lang niet zo boeiend als Barcelona of Madrid, maar komt er goed tot rust na de drukke tijden in Nederland en Perugia. Het weer in Oviedo lijkt op dat in Nederland: bewolkt en regen.16 Zaterdag 15 november 1952 geeft Guarnieri, hoogleraar te Utrecht en o.a. lector te Amsterdam, in de aula van de Universiteit van Amsterdam zijn afscheidscollege. In Amsterdam heeft hij ruim 32 jaar gedoceerd, in Utrecht negen jaar minder. Het Utrechts Nieuwsblad geeft er veel

aandacht aan, te beginnen met de aankondiging in de krant van 31 oktober, waarin Guarnieri de grondlegger wordt genoemd van ‘de Nederlandse afdelingen van de te Rome gevestigde vereniging Dante Alighieri’ en de vorming van een huldigingscomité onder voorzitterschap van prof. mr. A. Pitlo wordt gemeld. Ook van het college zelf doet de krant uitvoerig verslag. Guarnieri memoreert, met een bijzonder instinct voor de actualiteit17, hoe precies vijftig jaar geleden de ‘Estetica’ van Benedetto Croce verscheen, die zoveel invloed had op de moderne cultuur (en niet alleen op de Italiaanse), maar tevens – tezamen met andere stromingen uit die tijd – op de ontwikkeling van de jonge Guarnieri.Spreker noemt dan enkele feiten die in de loop der jaren hebben bijgedragen aan het beter bekend worden van de Italiaanse cultuur in Nederland:− de erkenning in 1910 van het Staatsexamen MO Italiaans, dat de weg opende voor de staatsexamens in andere vreemde talen;− de Volksuniversiteiten met hun cursussen Italiaans;− de stichting van de diverse afdelingen van de vereniging ‘Dante Alighieri’.Na deze rede volgen vele toespraken. Op de receptie zijn onder anderen aanwezig de vice-president van de Raad van State, jhr.mr. F. Beelaerts van Blokland, en de commissaris der Koningin in de provincie Utrecht, de heer M.A. Reinalda. Besloten wordt met een feestelijk diner, waar Guarnieri’s ‘Hollandse vrienden’ hem een mooi lied toezingen.18 Coba van Gruting heeft de menukaart bewaard, die blijkens het handgeschreven opschrift Signora ‘la Coba’ ook als zitplaatsaanduiding heeft gediend. Iemand, wellicht Jo Citroen, heeft er met vier poppetjes een stukje tafelschikking op geschetst: enerzijds Jo Citroen en Coba en tegenover hen A.W. Wendelaar en iemand met een onleesbare handtekening.19

15 Utrechts Nieuwsblad 15 juli 1952, p. 3.

16 Brief van 12 september 1952, archief R.R.A. van Gruting.

17 Croce overleed vijf dagen later in Napels en werd daar op 22 november

begraven.

18 Stadsarchief Amsterdam 30579/684 KLAC01515000001.

19 Archief R.R.A. van Gruting; de vierde handtekening staat ondersteboven

vergeleken met de andere.

Menukaart.

Opening tentoonstelling ‘Tekeningen van Leonardo da Vinci’, Centraal Museum Utrecht. Zittend mw. Houtzager en prof. Vogelsang. Archief R.R.A. van Gruting.

Page 6: Notiziario lente 2016

6

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Vier weken later mag Guarnieri weer een tentoonstelling in Utrecht openen, nu een herdenkingstentoonstelling van tekeningen van Leonardo da Vinci in het Centraal Museum20. Mej. dr. M.E. Houtzager, sinds het jaar tevoren directrice, brengt in haar welkomstwoord dank aan de UNESCO onder welker auspiciën deze expositie is georganiseerd. Prof.dr. W. Vogelsang laat dan kort zijn licht schijnen op de persoon, waarna prof. Guarnieri uitvoerig het belang van het werk van Leonardo in het geheel van onze kunsthistorie bespreekt (zie foto).In 1954 krijgt na lang aandringen van Guarnieri ook Nederland zijn Istituto Italiano di Cultura, zij het in Den Haag en niet in

Amsterdam, zoals Guarnieri bepleit had vanwege de daar veel meer aanwezige jongeren (en zijn eigen woonplaats?). Hij wordt er de eerste voorzitter-directeur van, de ook in Amsterdam wonende prof. Bortolotti wordt hoofdconservator. Elke ochtend gaan ze samen in de auto naar Den Haag.21 Intussen is de onvermoeibare Guarnieri de zeventig gepasseerd en gaat hij ook aandacht geven aan meer persoonlijke zaken: In hetzelfde jaar 1954 sluit hij een contract af met de RijksUniversiteit Utrecht tot verkoop van zijn bibliotheek, af te rekenen in drie jaarlijkse termijnen. Hoe verstandig dat is geweest, blijkt het jaar daarop: hij wordt oktober 1955 in Perugia aangereden door een fietser en overlijdt daar een paar dagen later, in aanwezigheid van Alexandra en familie. De begrafenis is ook in Perugia, waar in de Università per Stranieri een borstbeeld van hem wordt geplaatst in een collegezaal die naar hem wordt genoemd.Ook in huize Van Gruting komt Guarnieri’s overlijden als een grote schok. Zoon René ziet als eerste de krant in de brievenbus met het overlijdensbericht op de voorpagina. Hij durft de krant niet aan zijn moeder te laten zien en wacht tot zijn broer beneden komt.Niet lang daarvoor had Guarnieri zich nog ingespannen voor de familie. Dochter Elizabeth had als zeventienjarige op een studentenkamp een tien jaar oudere Italiaanse econoom leren kennen en wilde daar ‘vaste verkering’ mee. Dat ging niet zomaar: vanuit Perugia ontbood Guarnieri de jongeman ergens in Rome voor een serieus gesprek. Dat verliep kennelijk bevredigend want in 1959 (‘eerst je studie afmaken, meisje!’) zijn de twee inderdaad getrouwd (en anno 2015 nog steeds bij elkaar).

Jan Buijs

20 Utrechts Nieuwsblad 12 december 1952, p. 2 en 15 december 1952, p. 3.

21 Mondelinge informatie van Alexandra Bouwmeester.

Portret van prof. Romano Guarnieri door Giovanni Costetti.Bron: Website Centraal Museum Utrecht.

De macht van marmer (1)Als je in Italië rijdt over de A12, de route langs de kust die Rome verbindt met de Côte d’Azur, dan zie je op een gegeven moment de bergen van Carrara in het achterland opdoemen. Het is zomer en toch lijkt er witglinsterende sneeuw te liggen… het is het wit blinkende marmer van de steengroeven. De marmerwinning in de streek rond Carrara dateert al uit de Oudheid. De inwoners van de nabijgelegen Etruskische stad Luni (gewijd aan de witte(!) maangodin) hielden zich er al mee bezig. In de tijd van keizer Augustus kwamen de activiteiten in een stroomversnelling. Romes eerste keizer pochte in zijn testament dat hij bij het begin van zijn regering een stad aantrof van baksteen en, toen hij de macht overgaf, een stad van marmer achterliet. Het schijnt dat de naam van Colonata, één van de dalen boven Carrara, dateert uit de Romeinse tijd. Alle tot slaven gemaakte krijgsgevangenen moesten daar in de steengroeves werken en werden ’s nachts aan een kolom

vastgeketend zodat ze niet konden vluchten. Dit verhaal gaat over het gebied van het marmer en mijn belevenissen als beeldhouwer daar, in deze uiterste noordwest- hoek van Toscane.In Carrara was ik voor het eerst in 1986. Zomer, vakantie, we hadden gehoord van een popconcert in het plaatselijke stadion. Eerst even de stad bekijken. De riviertjes die dwars door het centrum liepen, waren wit als melk. Toen werd het water dat gebruikt werd in de hoger gelegen zagerijen nog ongegeneerd met marmermeel en al in deze torrenti gekieperd. Het concert viel tegen en de mensen vonden we niet leuk, noch op de camping, noch op het strand. Hier nooit meer naartoe, dus. Hoe anders kan het lopen. Twee jaar later was ik voor het eerst in Pietrasanta, of eigenlijk daar in de buurt, in de bergen boven het nabij gelegen dorpje Serravezza. Die omgeving zou mijn tweede thuis worden.

Page 7: Notiziario lente 2016

7

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Na een afgeronde studie geschiedenis werkte ik in een museum, maar in de avonduren was ik de kunstacademie gaan volgen, een oude droom najagend. Aan het einde van het lesjaar bood een docent een cursusweek ‘kennismaking met steenbewerking aan’. Ik was verkocht. Vooral het materiaal: marmer. Ik kwam al jaren in Italië, was er graag, sprak de taal al een beetje, en een annonce in de krant, ‘cursussen marmerbeeldhouwen in Toscane’ deed de rest.Wat begon als een spontane zomerse onbezonnenheid in dat bergdorpje in de Alta Versilia werd allengs een vast ritme. Ik maakte er vrienden, bleef elk jaar terugkomen. Er waren in de zomer veel tentoonstellingen, feesten en ook werd er hard gewerkt. Het waren de late jaren ’80, er werd veel geëxperimenteerd, er waren performances, concerten, theatergroepen die langskwamen, veel creatieve gekkigheid, alles kon, het speelse stond voorop. Er ging een wereld voor mij open en ik voelde me als een vis in het water. Het cursussencentrum in het dorp Azzano was internationaal maar vooral Duits. De ijver en het serieuze van de Duitse beeldhouwers spraken mij aan, evenals hun aandacht voor degelijk handwerk en ambacht. Ik heb daar veel geleerd.In het bergdorp waar de beeldhouwcursussen plaatsvonden, hadden de meeste autochtone bewoners wel iets met de marmerwinning en industrie te maken (gehad).In het plaatselijke kroegje, ‘Bar Clara’, genoemd naar de vrouw van de eigenaar, ontmoetten cursisten en dorpelingen elkaar. Vooral de gepensioneerde steengroevearbeiders kwamen maar wat graag wijntjes drinken met luchtig geklede cursistes uit Duitsland en Nederland. Toen ik sommigen van die mannen beter leerde kennen, kreeg ik ook hun verhalen te horen over hun harde bestaan vroeger, toen in de steengroeves vrijwel al het werk nog met de hand werd gedaan. De blokken werden daar, na het machinaal zagen, met de hand gevlakt door de zogenaamde squadratori en dan op een slee (de lizza) de berg af getakeld. Deze lizzatura was gevaarlijk, want voor de slee met een paar ton steen erop moesten met zeep ingesmeerde dwarsbalken worden gelegd, waarna anderen boven de kabel weer een stukje lieten vieren. Een niet goed begrepen commando kon dodelijk aflopen. Zo waren er in Bar Clara ook oude mannen die elkaar niet spraken vanwege een of ander voorval op het werk, jaren geleden. Zo zat ik er een keer naast een man die, een beetje aangeschoten, begon te fluisteren: ‘Hij daar’, hij wees naar iemand die stond te geinen met een

stel buitenlandse dames, ‘hij deed het bijna in zijn broek, daar boven in de “cava”, en omdat hij de baas goed kende wist hij ervoor te zorgen dat hij zo snel mogelijk op een andere plek werd gezet… Moet je hem daar nou zien staan, de slijmerd…’.Vanaf de jaren ’50 wordt meer en meer met modern en efficiënter materieel gewerkt bij de marmerwinning. De afbraak van hele stukken berg heeft dan ook een enorme tempoversnelling ondergaan. In de Cevaiole, een steengroeve boven het bergdorp Azzano, was ik voor het eerst in 1988. In de loop der jaren heb ik gezien hoe de vloer minstens 80 meter dieper is komen te liggen.Aangezien de steengroeves zich hoog in de bergen bevinden, wordt al het materiaal dat overbodig gevonden wordt, door de arbeiders over de rand van de terrassen het dal in geschoven. Tijdens een wandeling in de bergen heb ik een keer van een afstand kunnen zien hoe dat in z’n werk ging. In de groeve schuift een bulldozer (waarvan de banden alleen al bijna zo hoog zijn als ikzelf ) blokken van zo’n 2 x 2 x 2 meter voor zich uit over de rand. Met hun valsnelheid explodeerden de tonnen zware stukken steen als het ware, zo gauw ze ergens tegenaan kwamen. Op die afstand klonk het als een hoog geluid, als van brekende porseleinen theekopjes. Het steile, bijna verticale stuk bergwand onder de groeve was wit en leek wel gepolijst door de veelvuldig voorbij stuiterende brokken. Dit materiaal rolt met de jaren steeds verder naar beneden door het dal en wordt in de winters met zware regenval door de gezwollen rivieren meegevoerd, in kleinere stukken gebroken, vervormd.Dieper in het dal bevindt zich dan een stralend wit rivierbed, bestaande uit ‘rolkiezels’ in alle maten; van gruis tot flinke stenen, zo groot als een garagebox. Het rivierbed loopt trapsgewijs naar beneden, er zijn watervalletjes en uitgesleten badjes, in de zomer heerlijk om in te springen en af te koelen. De buitenlandse gasten noemden dit het ‘Paradiso’ en met mooi weer liepen velen er ook rond als Adam en Eva. De autochtonen spraken eerder van ‘Inferno’, omdat je in de winter bij zware regenbuien de rivier tot in het dorp, drie kilometer verder, kon horen rommelen. ‘Het is net een koffiemolen’, zei een dorpeling tegen me, ‘als je daarin raakt, word je vermalen’. Het was inderdaad zo dat ik bepaalde plekken in het rivierbed soms niet meer herkende als ik er een volgende zomer weer kwam. Enorme blokken waren verplaatst of helemaal verdwenen.Hier ‘jutten’ wij ook ons materiaal voor de beeldhouwcursussen. Het was altijd even opletten om iedereen

Page 8: Notiziario lente 2016

8

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

een juiste steen te bezorgen, niet te hard, niet te zacht, niet te groot, niet te klein. Op een keer – ik was inmiddels docent – begeleidde ik een groep en zag een wat haveloze oude man die in de weer was met een paar geiten bij een stalletje op de andere oever. Hij kwam op me af, ‘wat ik daar aan het doen was?’ Ik vertelde dat we stenen zochten om te beeldhouwen. ‘Oh? beeldhouwen? Doe je dat daarmee?’ Ik liet hem mijn hamer en subia (puntbeitel) zien, die ik bij mij had om stenen te testen. ‘Mag ik eens proberen?’ Niet van ganser harte overhandigde ik mijn gereedschap. Hij ging zitten en begon te hakken op een steen van het formaat van een flinke watermeloen. Na nog geen drie minuten had hij volkomen trefzeker de helft eraf geslagen. ‘Zo ongeveer?’ vroeg hij. Ik begon te begrijpen dat ik in de maling werd genomen. Met een grijns van oor tot oor gaf hij mijn gereedschap terug. Ondanks zijn woeste klappen was mijn puntbeitel nog steeds even scherp. ‘Adesso sono in pensione e faccio qui formaggio ma per tanti anni ho lavorato nella cava come squadratore.’ (‘Nu ben ik gepensioneerd en maak ik hier kaas maar ik heb vele jaren in de steengroeve gewerkt en blokken gevlakt.’)De dorpelingen, en zeker zij die met marmer werkten of gewerkt hadden, voelden zich stilletjes vereerd dat die rare buitenlanders uit Noord-Europa in ‘hun’ marmer kwamen werken. Vaak kwamen ze kijken en advies geven. ‘Van kunst snap ik niet veel’, zeiden ze er dan altijd snel bij. ‘Maar als je dit blok wilt splijten moet je dáár de taglio (zaagsnee) maken en dáár de zeppe (wiggen) zetten en dan gaat ’ie met een paar klappen gegarandeerd open.’De afgelopen twaalf jaar heb ik ’s zomers vooral in en om Pietrasanta gewerkt. Dit pittoreske stadje heeft vanouds een naam als kunstcentrum. In de vlakte van de Versilia, de smalle kuststrook tussen Massa en Viareggio, bevinden zich een heleboel bedrijven die direct of indirect betrokken zijn bij de marmerverwerking. Het merendeel daarvan zijn de honderden zagerijen waar de blokken uit de steengroeves tot platen worden verzaagd. Daarmee worden vloeren, keukens, gebouwen, pleinen enzovoort over de hele wereld bekleed. In Pietrasanta zijn, behalve beeldhouwstudio’s, ook een stuk of vijf belangrijke bronsgieterijen, een paar mozaïeklaboratoria, bedrijven die zich bezighouden met architectuur, ornamenten, grafkunst, inlays of intarsie-werk en nog wel meer.Als je binnenloopt bij een van de oude beeldhouwstudio’s, valt je meteen de enorme collectie gipsen beelden op. Topstukken uit alle belangrijke grote musea en kerken kom je hier tegen als

gipsen kopieën. De Venus van Milo, de Nikè van Samotrace, Michelangelo’s Pietà, David of Mozes, de drie gratiën van Canova en ga zo maar door. Een klant kan er iets uitzoeken en vervolgens op elk gewenst formaat gekopieerd krijgen in marmer. Twee keer heb ik gezien dat Michelangelo’s David van een in twee delen liggend beeld in gips werd omgezet in steen. Twee handwerkers zijn daar een halfjaar mee bezig en hebben dan een oorspronkelijk blok van 30 ton teruggebracht tot een beeld dat ‘nog maar’ 7 ton weegt.Dat is de kracht van Pietrasanta: het kapitaal van een studio is de collectie gipsafgietsels van goede kwaliteit en vervolgens telt natuurlijk de kennis van de technieken om die binnen afzienbare tijd om te zetten in een exacte kopie in steen. Vroeger vormde de productie van heiligenbeelden voor kerken een groot aandeel. Toen het Tweede Vaticaans Concilie echter in 1962 verklaarde dat vrome gelovigen hun geld beter konden besteden aan zoiets als het verlichten van de honger in de Derde Wereld, was dat een zware slag voor de plaatselijke nijverheid. Kort na de Tweede Wereldoorlog kwam de toen al beroemde Henry Moore naar Pietrasanta op uitnodiging van zijn collega en vriend Marino Marini, die toen woonde in het nabij gelegen Forte dei Marmi. Dat was het aanvankelijk aarzelende begin van de opmars van de moderne kunst en de productie van non-figuratieve beelden in de voorheen exclusief op klassieke beeldhouwkunst gerichte studio’s. Moore bracht zijn modellen mee die hier in metersgrote beelden werden omgezet. In het spoor van Moore volgde vanaf de jaren ’60 een bonte stoet van beeldhouwers en kunstenaars uit alle uithoeken van de wereld. Sommigen al succesvol en beroemd en anderen die hoopten dat te worden of zich domweg aangetrokken voelden tot het werken in steen. De artigiani (handwerkers, ambachtslui) kunnen toveren met steen. Van hen kun je alle trucs leren, welk gereedschap je wanneer waarvoor moet gebruiken. Het is een ambacht en je kunt het niet uit een boek leren, alleen door het te doen. Hun kennis wordt sinds generaties van vader op zoon doorgegeven. Dat is ook een van de redenen dat het vak van handwerker bezig is uit te sterven: je moet er jong mee beginnen en de eerste jaren zijn de verdiensten laag want je moet alles nog leren. Het zijn lange werkdagen, het werk is zwaar en je staat altijd in het stof. Jongeren kiezen tegenwoordig liever voor een beter betalende kantoorbaan.

Guus Jooss

Page 9: Notiziario lente 2016

9

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Apostrofo 54In 1889 wordt Luigi Pirandello, 22 jaar oud, door zijn hoogleraar naar Bonn gestuurd om aldaar Romaanse filologie te studeren. Zijn vader ondersteunt hem financieel en hij kan zich een kamer in een keurig hotelletje veroorloven. Behalve met zijn studie houdt hij zich ook bezig met de geneugten van het studentenleven en zo besluit hij op een goede dag deel te nemen aan het Bonner Carnaval (19 januari 1890). Een hele avond danst hij met een gemaskerd meisje, dat als het masker valt zich ontpopt als een lieftallige jongedame, genaamd Jenny Lander. Kort daarna schrijft hij zijn vader dat hij om hem niet te zeer te belasten besloten heeft op kamers te gaan wonen en wel bij hospita mevrouw Lander, moeder van zijn carnavalspartner (wat hij er niet bij vertelt). Zijn Siciliaanse nicht, met wie hij min of meer verloofd was, krijgt te horen dat het wel lang zal duren voor hij met zijn studie een goede positie opgebouwd heeft, en omdat zij al wat ouder is, geeft hij haar haar vrijheid terug, zoals dat toen heette. Als hij in Bonn afgestudeerd is, op een studie over zijn Siciliaanse dialect, gaat hij terug naar Rome, om daar een schrijversbestaan op te bouwen. Zijn hond, Mob, mag in Bonn blijven, bij Jenny. Deze krijgt later te horen dat hij zich helemaal op het schrijven wil richten en dus geen plaats meer heeft voor amoureuze relaties. Later zal Jenny naar de Verenigde Staten emigreren. Als de schrijver, nu beroemd, in de jaren twintig een tijd in Amerika doorbrengt, zoekt zij contact met haar vroegere vriend, maar dat wimpelt hij af. De herinnering is hem te dierbaar.Toch is ze teruggekomen, en wel in zijn werk. Maar in vermomming. Het betreft het lange verhaal Vexilla regis (ca. 11.000 woorden). Dat gaat over een Italiaan, Mario Furri, zijn dochter Lauretta en een Duitse gouvernante, die Lander heet. De dochter is opgegroeid met de gedachte dat haar moeder bij haar geboorte overleden is. Dat is niet waar: ze is eigenlijk de dochter van een Duitse, Anny, die Furri in zijn studietijd ontmoet heeft. Als ongehuwde moeder was ze financieel afhankelijk van haar eigen moeder, die zelf Furri niet kon luchten of zien, vanwege de schande, en daarom Anny had gedwongen het kind in Italië achter te laten. Nu, jaren later, is die moeder overleden en gaat Anny op zoek naar haar dochter. Maar Furri wil dat contact niet toestaan, omdat hij liever heeft dat zijn dochter in liefde terugdenkt aan haar overleden moeder.Furri voelt zich oud en ziekelijk, hij meent dat hij niet lang meer te leven heeft. Anny is nog niet veranderd en denkt de twintig voorbije jaren te kunnen ontkennen. Uiteindelijk beseft ze haar vergissing, belooft terug te gaan, maar weet nog te bereiken dat ze haar dochter althans vanuit de verte mag zien, tijdens de mis op Goede Vrijdag. Als Furri met Lauretta de kerk binnenkomt en voorzichtig om zich heen kijkt of hij Anny kan zien, wordt plotseling de hymne Vexilla regis aangeheven. Furri schrikt en wordt onwel; zijn dochter laat hem naar huis terugbrengen. De volgende dag hoort hij dat Anny het hotel waar ze verbleef verlaten heeft. Samen met haar hondje Moby, met wie ze haar gevoelens bespreekt.

Natuurlijk hoeven we als lezer hier geen biografische interpretatie in te zoeken; de auteur kan gewoon wat bekende namen van personen en plaatsen gebruikt hebben voor een heel ander verhaal. Maar als we de hint wel oppikken, lezen we het verhaal op een heel speciale manier: we identificeren Furri met Luigi en Anny met Jenny, en lezen de werkelijke relatie als een ‘wat als?’-geschiedenis. Wat als er een kind uit geboren was, wat als de relaties met de buitenwereld net iets anders waren geweest? Waar liggen de schuldgevoelens, en hoe ziet een jeugdige relatie er twintig jaar later uit? Hoe heeft Pirandello die relatie zelf gezien op het moment dat hij dit verhaal (gepubliceerd in 1912) geschreven heeft, en in het verlengde hiervan: wat was de eigenlijke reden waarom hij Jenny later niet wilde ontmoeten?Het verhaal op zich is nogal larmoyant en gegoten in een saus van conventionele religiositeit. Juist de biografische insteek maakt het interessant om te lezen. En wat er ook allemaal verschoven moge zijn in de verhoudingen, de volgende passage suggereert een grote authenticiteit:

Socchiudendo gli occhi, richiamava l’imagine di lei, rilevata e spirante nella sua memoria, di lei a diciannove anni: in una testina da birichino, coi capelli tagliati a tondo maschilmente, due occhietti furbi brillanti e provocanti, quasi armati di spilli luminosi, e la bocca accesa, dai piccoli denti pari, aperta sempre a un riso vibrante di fremiti, dalla quale sgorgava la voce tutta trilli e scivoli; alto il corpo agile e svelto su l’esilissima vita, ma dovizioso il seno e incarnate le guance.

‘Met halfgesloten ogen riep hij het beeld weer op dat hij van haar had als negentienjarige, tot leven gewekt en voortlevend in zijn geheugen: een schalks hoofdje, het haar aan alle kanten kortgeknipt als bij een man, glinsterende en uitdagende guitige oogjes, alsof er lichtgevende speldjes op zaten, een gloedvolle mond, met regelmatige kleine tanden, steeds geopend in een vibrerend lachje, waaruit een stem klonk die een en al trillers en glissando’s was; een lang lijf, snel en beweeglijk boven haar uiterst slanke middel, maar een gevulde boezem en blozende wangen.’Met behulp van internet vinden we gemakkelijk de foto die erbij hoort (zoeken bij Jenny Schulz Lander, kijk uit, niet verwarren met Antonietta, met wie Luigi later zal trouwen) en hetzelfde internet helpt ons ook aan een andere herinnering aan een vocina tutta trilli e scivoli, uit het verhaal ‘Se’, waar sprake is van

Page 10: Notiziario lente 2016

10

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

een later vermoorde geliefde, die ons natuurlijk ook tot denken aanzet:Chiudo gli occhi e la vedo per quelle stanze, con le finestre aperte al sole: vi canta con la sua vocina tutta trilli e scivoli. Come cantava! Teneva, così, le manine intrecciate sul capo biondo. “Buon dì, sposa felice!”

‘Ik sluit mijn ogen en zie haar in deze kamers lopen, waarvan de

ramen open staan naar de zon: ze zingt er met haar stemmetje dat een en al trillers en glissando’s is. Wat kon ze zingen! Daarbij hield ze haar kleine handen ineengestrengeld boven haar blonde hoofd. “Goedemorgen, gelukkige bruid?”’Met de echte Jenny las hij Duitse poëzie en ze zong Duitse liederen voor hem. Een idylle om nooit te vergeten.

Minne de Boer

Mantova is gekozen tot culturele hoofdstad van Italië voor 2016, dat maakte de jury van het ministerie van cultuur vorig jaar bekend. De stad met zo’n 50.000 inwoners werd gekozen uit 24 andere Italiaanse steden die zich hadden aangemeld. Deze parel in de regio Lombardije werd meer dan 2000 jaar voor Christus gesticht en was van de 14de tot de 18de eeuw de zetel van het Huis van Gonzaga. De rijkdom is nog overal te zien. Het historische centrum werd in 2007 door de UNESCO uitgeroepen tot Werelderfgoed.Mantova dong vorig jaar ook mee voor de titel van Europese culturele hoofdstad in 2019. Maar die eer viel te beurt aan de Zuid-Italiaanse stad Matera.

HoogtepuntenAllereerst het Palazzo Te, een paleis gebouwd van 1524 tot 1534 voor Federico II Gonzaga. Het is het meesterwerk van architect Giulio Romano, een leerling van Rafael. Hij liet het paleis beschilderen met prachtige fresco’s en decoraties. De talrijke thema’s van de fresco’s maken het paleis uniek. Zo zijn er bijvoorbeeld de banketten in de Sala di Psiche, de gestileerde paarden in de Sala dei Cavalli en in de eigenaardigste kamer, de Sala dei Giganti, groteske boze figuren die een ravage aanrichten.

Een ander hoogtepunt, zeker niet minder de moeite waard, is het Palazzo Ducale waar de Gonzaga-familie leefde van 1328 tot 1707. Het paleis heeft ongeveer 500 kamers en is het meest bekend door Andrea Mantegna’s fresco’s in de Camera degli Sposi (bruidskamer).(Met dank ontleend aan Il Giornale, www.ilgiornale.nl, oktober 2015)

Op 25 februari dit jaar werd in Amsterdam gepresenteerd:Daniela Tasca, 1001 Italiani – Storia e storie di Italiani nei Paesi BassiDit boek kwam tot stand op initiatief en met financiële steun van de Italiaanse ambassade in Den Haag, in samenwerking met de Fondazione Culturissima/1001 Italiani. Het is de eerste publicatie in het Italiaans met als onderwerp Italië en Italianen in de Lage Landen, vanaf het verre verleden tot heden.

Mantova dit jaar culturele hoofdstad van Italië

Palazzo Te, interieur

Page 11: Notiziario lente 2016

11

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Giuseppe Antonio Borgese usò per primo l’aggettivo ‘crepuscolare’ (La Stampa, 10 settembre 1910) descrivendo il lavoro di alcuni poeti: Marino Moretti, Fausto Maria Martini e Carlo Chiaves. Il critico sottolineava come la poetica di questi autori rinnegasse qualsiasi forma di retorica eroica e come, invece, privilegiasse il sentimento di una dolce malinconia. A queste atmosfere si accompagna una lingua che si avvicina alla prosa e che affida al ritmo e a una certa facilità di linguaggio buona parte della sua ‘poeticità’. Oltre ai più celebri Gozzano e Govoni anche Corazzini può essere considerato come uno dei principali rappresentanti di questo gruppo che non formò mai, però, una scuola.Sergio Corazzini (Roma, 1886 – ivi, 1907) può a buon diritto considerarsi un poeta elegiaco, anzi, un ‘piccolo fanciullo che piange’, che ama ‘la vita semplice delle cose’. Ai suoi versi non risulta estranea una certa ironia che, del resto, si può riscontrare già nei titoli delle raccolte. In vita pubblicò Dolcezze (1904); L’amaro calice (1905); Le aureole (1905); Piccolo libro inutile (con A. Tarchiani, 1906); Elegia (1906); Libro per la sera della domenica (1906); post mortem questi libriccini vennero raccolti dagli amici nel volume Liriche (1909).

Desolazione del povero poeta sentimentale

I.Perché tu mi dici: poeta?Io non sono un poeta.Io non sono che un piccolo fanciullo che piange.Vedi: non ho che le lagrime da offrire al Silenzio.Perché tu mi dici: poeta?

II.Le mie tristezze sono povere tristezze comuni.Le mie gioie furono semplici,semplici così, che se io dovessi confessarle a te arrossirei.

Oggi io penso a morire.

III.Io voglio morire, solamente, perché sono stanco;solamente perché i grandi angiolisu le vetrate delle cattedralimi fanno tremare d’amore e di angoscia;solamente perché, io sono, oramai,rassegnato come uno specchio,come un povero specchio melanconico.Vedi che io non sono un poeta:

sono un fanciullo triste che ha voglia di morire.

IV.Oh, non maravigliarti della mia tristezza!E non domandarmi;io non saprei dirti che parole così vane,Dio mio, così vane,che mi verrebbe di piangere come se fossi per morire.Le mie lagrime avrebbero l’ariadi sgranare un rosario di tristezzadavanti alla mia anima sette volte dolente,ma io non sarei un poeta;sarei, semplicemente, un dolce e pensoso fanciullocui avvenisse di pregare, così, come canta e come dorme.

VII.Io amo la vita semplice delle cose.Quante passioni vidi sfogliarsi, a poco a poco,per ogni cosa che se ne andava!Ma tu non mi comprendi e sorridi.E pensi che io sia malato.

VIII.Oh, io sono, veramente malato!E muoio, un poco, ogni giorno.Vedi: come le cose.Non sono, dunque, un poeta:io so che per esser detto: poeta, convieneviver ben altra vita!Io non so, Dio mio, che morire.Amen.

I poeti: letti e riletti a cura di Gandolfo Cascio

Sergio Corazzini

Page 12: Notiziario lente 2016

12

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

In december 2015 is bij uitgeverij Società Editrice Dante Alighieri te Rome een boek verschenen van de hand van Gandolfo Cascio, getiteld Un’idea di letteratura nella ‘Commedia’. Dit boek is een wetenschappelijke studie over de wijze waarop de literatuur aan de orde wordt gesteld in een aantal passages van de Divina Commedia. Cascio benadrukt in zijn inleiding dat hij de Divina Commedia wil bezien vanuit het perspectief van waaruit de auteur dit werk hoofdzakelijk geschreven heeft: als een leerdicht op het gebied van de ethiek. Als Nederlander heb ik, ook al heb ik Dante gelezen, onmiddellijk een negatieve associatie als ik denk aan de combinatie van poëzie en ethiek, dankzij verzen als:

Jantje zag eens pruimen hangen,o! als eieren zo groot.

’t Scheen, dat Jantje wou gaan plukken,schoon zijn vader ’t hem verbood.

Men zou verwachten dat men in Italië een dergelijke negatieve associatie niet heeft, gezien de invloed van de Commedia, maar Cascio stelt in zijn inleiding, dat ook in Italië recentelijk te weinig recht wordt gedaan aan de Commedia als ethisch leerdicht. Juist het feit dat poëzie en ethiek elkaar in de Divina Commedia versterken en een eenheid worden, is het unieke aan dit meesterwerk, en daarom is het volgens Cascio essentieel om de Commedia consequent als ethisch leerdicht te blijven benaderen.Het lijkt geen toeval dat Cascio het ‘huwelijk’ in de Commedia tussen poëzie en ethiek uitwerkt door in te gaan op de rol van de literatuur in dit werk. In de onderzoeksactiviteiten van Cascio zien wij dat hij zich bezighoudt met wat hij noemt het ‘elitaire discours tussen schrijvers onderling’. Ook bij Dante vinden wij een dergelijk ‘elitair discours’ terug, zowel in de Commedia als in minder bekende werken: het Convivio en De vulgari eloquentia.In het eerste hoofdstuk geeft Cascio een overzicht van de traditie waarin de Divina Commedia staat, en van de rol van de gidsen die Dante op zijn reis begeleiden. Tot aan het Paradijs wordt Dante vergezeld door literaire figuren, dus de literatuur speelt in feite de rol van gids. Preciezer gezegd, het is de poëzie die deze rol vervult, want zoals Cascio aan het eind van dit hoofdstuk betoogt, de schoonheid daarvan kan ons leiden naar Christus.In het tweede hoofdstuk bespreekt Cascio canto IV van het Inferno, waarin de literatuur wordt beschouwd als een elitair fenomeen. Grote literatoren uit het antieke heidense verleden, namelijk Homerus, Horatius, Ovidius, Lucanus en Dantes gids Vergilius, raken met elkaar in gesprek, en Dante wordt tot dit selecte gezelschap toegelaten. Cascio stipt aan dat het de missie van Dante is om de antieke heidense traditie in een christelijke

context voort te zetten, met nieuwe stilistische middelen die hij in dit hoofdstuk bespreekt. Deze missie maakt Dante waardig om in het gezelschap te verkeren van de grote dichters uit de klassieke oudheid, en om op exclusieve wijze met hen te communiceren. Niet helemaal duidelijk wordt wat de rol is van dit elitaire discours onder literatoren als het gaat om de groei van Dante in de Commedia als ethisch bewust persoon. – Is dit discours wellicht uiteindelijk een mogelijke hindernis op weg naar God, die Dante op zijn reis in de Commedia ontstijgt?In het derde hoofdstuk bespreekt Cascio de ontmoeting van Dante met Francesca da Rimini

en haar minnaar Paolo (in canto V van het Inferno). Cascio laat zien dat de interpretatie uit de Romantiek, als zou het hier gaan om de beschrijving van een ontroerende liefdesgeschiedenis, geen recht doet aan de intentie van Dante, die juist waarschuwt voor het blindelings volgen van rolmodellen uit de literatuur: juist doordat Francesca zich identificeert met die rolmodellen uit de literatuur, zit ze in de hel! De confrontatie voor Dante is, dat ook hij zich heeft geïdentificeerd met een liefdesideaal ontleend aan de literatuur – die nota bene onder meer bestond uit zijn eigen dichtkunst! In en vooral door middel van de Commedia laat hij deze levensfase achter zich, zo toont Cascio aan.In schoonheid kun je blijven hangen, en dat is het thema van het vierde hoofdstuk, over canto II van het Purgatorio, waarin Dante beschrijft hoe hij zich, pas aangekomen op de Louteringsberg, laat betoveren door de mooie muziek die voor hem wordt gespeeld of gezongen door de ziel van Casella, een oude vriend. Deze muziek heeft een troostende werking, maar slechts zolang ze klinkt: om de ware troost te vinden voor het lijden, moet Dante zijn reis vervolgen, de Louteringsberg bestijgen en het Paradijs binnengaan. Cascio laat en passant zien dat niet alleen voor poëzie en schoonheid geldt dat deze niet als een soort drug misbruikt mogen worden, maar ook voor filosofie en godsdienst. Dit doet hij door verband te leggen tussen dit canto en Dantes omgang met Boëthius’ klassieker De Vertroosting der Filosofie.In het vijfde hoofdstuk analyseert Cascio de ontmoeting van Dante (in de canto’s V, VI en VII van het Purgatorio) met de dichter Sordello, en hij beargumenteert dat Sordello belangrijk is in de Commedia omdat Dante hem zag als een politiek dichter, die oproept tot verzoening en ethisch aanvaardbaar gedrag onder de inwoners van Italië. Cascio beargumenteert dat de poëzie in deze canto’s wordt gepresenteerd als een vaderland: het vaderland van de dichters. Ik zou hierbij willen aantekenen dat dit een vaderland is dat Dante zal ontstijgen, aangezien hij op weg is naar het Hemels Vaderland, het Paradijs.In het zesde hoofdstuk concentreert Cascio zich op de serie

recensieGandolfo Cascio, Un’idea di letteratura

nella ‘Commedia’

Page 13: Notiziario lente 2016

13

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

ontmoetingen van Dante met beroemde literatoren (de belangrijkste zijn Guido Guinizelli en Arnaut Daniels) in de canto’s XXI tot en met XXVI van het Purgatorio. Cascio legt gedetailleerd uit hoe deze ontmoetingen zich verhouden tot de voortgaande ontwikkeling gedurende de Commedia van Dante als ethisch bewust persoon, waarin hij zowel in literair als in ethisch opzicht alle voorbeelden en modellen achter zich laat in het Inferno en het Purgatorio, en zijn reis voortzet in het Paradiso. Cascio’s methode is die van de stilistische analyse, waarbij hij

zo veel mogelijk een beroep doet op de oorspronkelijke tekst in plaats van op secundaire literatuur.Dit boek is een boeiende ontdekkingsreis die de lezer, met name de literair geïnteresseerde lezer, niet alleen informatie verschaft, maar ook uitdaagt om na te denken over de eigen ontwikkeling als ethisch bewust persoon. Heeft Dante een leerdicht geschreven, dan heeft Cascio ons een leerstudie geschonken.

Ronald Valk

Il 1° febbraio Antonio Moresco faceva tappa a Bruxelles durante la sua tourné in Francia e nel Belgio francofono, per promuovere insieme al traduttore Laurent Lombard le traduzioni in francese de La lucina (2013, La petite lumière) e di Fiaba d’amore (2014, Fable d’amour). Nell’intervista l’autore veniva presentato al pubblico come il fautore di un’opera classica, epocale, comparabile alla Divina Commedia per ampiezza e densità filosofico esistenziale. Fanno parte di un unico progetto Gli esordi (1998), Canti del caos (2009 edizione completa) e Gli increati (2015). Il breve romanzo La lucina si rapporta alla trilogia, a detta dell’autore, come “un’irruzione incalcolata e improvvisa”, ed è “una piccola luna che si è staccata” dal romanzo Gli increati, la “massa ancora in fusione” (p. 6) alla quale Moresco stava lavorando in quel momento. Alla domanda dal pubblico dove sia meglio cominciare per entrare nel pianeta Moresco – lo scrittore sul risvolto de La lucina viene classificato “tra i maggiori scrittori italiani” – l’autore ha risposto che ogni porta va bene visto che le opere sono intrinsecamente collegate. Il traduttore mi ha consigliato di cominciare da La lucina, e data la dedica dell’autore, “A Monica e alla sua lucina”, ho deciso che era quello il libro che mi avrebbe aperto la porta. Dell’intervista mi è rimasta impressa la caratterizzazione dell’opera di Moresco come la realistica e insieme surreale fluidità tra vita e morte che costringe il traduttore a muoversi come un funambolo sulla corda per rendere le parole nella loro apertura sia verso un significato concreto che verso una connotazione metafisica della realtà. L’intervistatrice ha fatto il nome di Dino Buzzati, l’autore invece ha replicato con un rimando alla Metamorfosi di Kafka. Sulla quarta di copertina La lucina viene accostato a Leopardi e al Piccolo principe. La narrazione segue kafkianamente il progressivo straniamento del protagonista colto in un processo di metamorfosi che dalla vita di un adulto che precipita verso la sua fine porta alla

morte di un bambino che si prepara a nuova vita. Il romanzo si apre con la frase: “Sono venuto qui per sparire, in questo borgo abbandonato e deserto di cui sono l’unico abitante” (p. 9). I fenomeni naturali, percepiti dai sensi acutizzati dalla solitudine, si ingrandiscono e da scenario portatore di pace la natura si trasforma nel caos di una vita che brulica inutilmente: “‘Dove mi trovo?’ Mi chiedo. ‘Cosa sto vedendo? Esiste davvero questo posto fuori dal mondo che i miei occhi stanno vedendo? Anche se nessuno oltre a me, in tutto l’universo, sa che esiste, sa che in questo momento c’è un uomo assolutamente solo che muove il suo corpo tra queste spoglie

di pietra su cui non cessa un solo istante, giorno e notte, il tormento vegetale dei rampicanti’” (p. 12). La natura “meretrice” e insieme cosmica di memoria leopardiana si presenta come inestricabile viluppo di vita e di morte formando un paradossale “increato” decomponibile in un ammasso di cellule la cui composizione e decomposizione distrugge il creato: “Continuano a morire e a rinascere, a morire di nuovo, ogni cosa dentro lo stesso cerchio del dolore creato. Le loro cellule vegetali continueranno a fare anche quando gli uomini non ci saranno più, saranno scomparsi dalla faccia di questo piccolo pianeta sperduto nelle galassie, ci sarà solo tutto questo tormento di cellule che lottano e si riproducono, finché arriverà ancora un po’ di luce dalla nostra piccola stella” (p. 161). Lo scenario apocalittico da fiaba morale si alterna con momenti di esultante comicità liberatoria. Ne formano un esempio le rondini con cui il protagonista si ferma a parlare (e loro sono gli unici animali a rispondergli): “‘Ma voi siete folli!’ ‘Sì, sì! Siamo folli!’ mi rispondono quelle piccole bestie fuori di sé, senza smettere di rasentare il pavimento della stradina e il filo dell’acqua, come frecce, stridendo. Mi metto a ridere per l’emozione, da solo. ‘Non c’è lo psichiatra delle rondini?’ ‘Sì, c’è, ma è folle anche lui!’” (p. 34). Persino i dialoghi e i soliloqui nel

recensie“Sono venuto qui per sparire”: L’espiazione

dell’amore per la vitaAntonio Moresco, La lucina, Milano, Mondadori, 2013

Page 14: Notiziario lente 2016

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

romanzo non rispettano un’unica tonalità e sono o enfatici o di un’intimità contenuta e introversa, rispecchiando stati d’animo che appartengono al controllo sulle azioni, a un’esposizione precaria agli eventi, a un travolgimento dall’accadere della vita.L’unico punto fisso nel bosco è la lucina che il protagonista vede in lontananza dalla finestra della sua casa e che diventerà l’oggetto e l’ossessione della sua quête. Con l’aiuto di un pastore che si occupa di presenze aliene riesce a identificare la casa che risulta essere abitata da un bambino che vive da solo. Questo bambino che si comporta da adulto eseguendo con precisione tutte le mansioni casalinghe, agisce nel contempo secondo la sua emotività infantile: dorme con la luce accesa, fa pipì nel letto, piange perché non fa bene gli esercizi a scuola, ha bisogno del sostegno di un genitore e si apre sempre di più al protagonista. La sua figura di bambino adulto segnato dal dolore di una morte precoce, introduce anche una dimensione cristologica nel racconto e con questa un altro possibile riferimento letterario: il bambino Gesù che in una poesia di Fernando Pessoa, o meglio del suo eteronimo Alberto Caeiro, riacquista la sua naturalezza vitale: “Egli abita con me nella mia casa a metà del colle./ Egli è l’eterno bambino, il dio che mancava./ Egli è il divino che sorride e gioca./ Ed è per questo che io so con ogni certezza/ che egli è il vero Gesù Bambino” (traduzione di Antonio Tabucchi). “Bambino, quando io morirò,/ che possa essere io il bambino, il più piccolo”. Questo verso del poeta modernista portoghese conduce verso un finale a sorpresa in cui il protagonista si sveglia trasformato e portato per mano verso un ignoto destino: “‘Dove andiamo?’ gli chiedo. ‘Non lo so’” (p. 167). Il racconto è pieno di porte e di scale che introducono a dimensioni parallele, che collegano la gravità magnetica del cosmo con l’interno viscerale della terra. Si tratta di costruzioni umane sorrette da muri scossi da terremoti e infradiciati da pioggia,

neve e grandine. La lucina, la “piccola stella” che ci tiene in vita, è anche il richiamo sessuale delle lucciole, quelle lucciole sopravvissute alla ‘mutazione antropologica’ pronosticata da Pasolini la cui sparizione per lui era emblematica per la perdita della dimensione primitiva e caotica della vita. E così il protagonista esclama: “‘Ah… siete ancora qui! Ci siete ancora!’ provo a dire in mezzo a tutto quel buio pullulante di luci” (p. 69). E la lucina è quella che si accende dopo che alla solitudine, all’espiazione sia stato posto fine, con violenza: “E poi un giorno si accenderà la vicino anche un’altra lucina…” (p. 156). Ed infine si accenderà un’altra lucina ancora che invita il lettore ad abbandonare le sue sicurezze costruite sull’idea di una vita regolata e pianificata e ad abbracciare l’opzione di una temporalità che ne ingloba altre e che mai si srotola in una linea retta, anche se neanche questa visione esiste senza il suo contrario: “Perché oggi pomeriggio, mentre c’era ancora luce, alzando all’improvviso gli occhi, ho visto che l’azzurro terso era attraversato da parte a parte da una striscia bianca perfettamente dritta che si allungava nel cielo, tracciata da un aereo così lontano che non se ne sentiva nemmeno il rombo nella vastità dello spazio” (p. 143).

Monica Jansen

Christo in de voetsporen van ChristusHet wordt deze zomer vast een grote attractie in Noord-Italië. Inpakkunstenaar Christo heeft namelijk een nieuw project, drijvende pieren in het Iseomeer. Van 18 juni tot 3 juli kan iedereen over water lopen. De tachtigjarige kunstenaar legt een 3 kilometer lange en 15 meter brede kanariegele pier aan vanaf het vaste land over het water, naar Monte Isola en het eilandje San Paolo, beide in het Iseomeer. De bekendmaking van het project was wereldnieuws. Niet zozeer omdat het eilandje San Paolo privé-eigendom is van de familie Beretta, eigenaar van de beroemde wapenfabriek waar de hertog van Venetië al in 1500 zijn wapens bestelde. Ook niet omdat de tweeduizend bewoners van de berg het meer normaal alleen met de boot heen en weer kunnen oversteken en straks voor het eerst kunnen wandelen naar Sulzano en verder.Dat de bekendmaking opzien baarde, had vooral te maken met Christo zelf. Na zijn laatste grote publieke kunstevenement, The Gates (2005) in New York, had niemand eigenlijk nog iets van hem verwacht. Hij is tenslotte op leeftijd en bovendien verloor hij in 2009 zijn vrouw en vaste samenwerkingspartner Jeanne-Claude.

De waterpromenade wordt gemaakt van 200.000 drijvende plastic kubussen. In het donker geeft de constructie een magische goudgele gloed. “Alsof je over een groot waterbed loopt”, aldus de kunstenaar. Christo koos bewust voor het niet zo toeristische Iseomeer. Rond het meer zijn nog van tal van pittoreske dorpjes, Romeinse ruïnes, kastelen en kleine kerkjes. Bovendien is het meer geheel omringd door prachtige bergen. Het hele project kost zo’n 10 miljoen euro en dat betaalt Christo zelf. (Met dank ontleend aan Il Giornale, www.ilgiornale.nl, winter 2015; bewerkt)

Roberta d’Alessandro ‘heet nieuws’ Leids hoogleraar Roberta d’Alessandro (zie Notiziario 2-2014), werd onlangs ‘heet nieuws’ in Italië (Repubblica, Rai e.a.) wegens een ‘j’accuse’ tegen de Italiaanse minister van onderwijs, Stefania Giannini, die pocht met haar resultaten: http://www.ilfattoquotidiano.it/2016/02/14/la-giannini-entusiasta-degli-studiosi-italiani-io-non-faccio-parte-della-ricerca-del-mio-paese-che-mi-ha-cacciata/2464051/

Page 15: Notiziario lente 2016

15

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

Een gewichtig man, met goede connecties in regeringskringen, heeft een afspraakje gemaakt met een illegale immigrante, en verheugt zich op de dingen die komen gaan. Maar als hij in het asielzoekerscentrum aankomt wordt hem niet opengedaan, en nadat hij de deur ingetrapt heeft, vindt hij la bella Corinna levenloos in de slaapkamer. Dat maakt hem tot de eerste verdachte in een moordzaak. Maar hij kent de nodige mensen en zij heeft geen status, en zo kan hijzelf de speurder worden in zijn eigen zaak. Het klinkt als een uiterst actuele thriller, maar is zo oud als de weg naar Rome. Want het gaat om Publius Aurelius Statius (Publio Aurelio Stazio), Romeins senator, die in het jaar 795 ab urbe condita, 12 dagen voor de Kalendæ van juli [20 juni van het jaar 42 na Christus] in een uitstekend humeur in zijn draagstoel op weg was naar het huis van zijn laatste verovering. De schrijfster is Danila Comastri Montanari, lerares klassieke talen, die in het fameuze jaar 1990, waarin Bologna het centrum van de nieuwe giallo wordt, begint aan haar serie Romeinse misdaadverhalen. Publius Aurelius is een Romeins senator, tijdgenoot en goede kennis van de eerste fatsoenlijke keizer, Claudius, en Corinna was als Griekse illegale niet beschermd door het Romeinse burgerschap. De schrijfster teert op haar enorme kennis van het oud-Romeinse dagelijkse leven, maar kiest wel een onderwerp dat past bij de opkomende Joegoslavische of Albanese maffia van haar tijd. Mors tua is de eerste uit een zo langzamerhand indrukwekkende serie gialli storici. Het boek draagt het beroemde motto van Epicurus: Quando noi ci siamo, non c’è la morte e quando c’è la morte, allora non ci siamo noi. Detectives schrijven is een spel, waarin een aantal spelregels nageleefd moet worden. Welke dat zijn mag de schrijver zelf uitmaken, binnen een zekere marge. Historische detectives schrijven vergroot dit spelelement; immers, je situeert je verhaal in een omgeving die je alleen maar van horen zeggen kent. Bovendien is de cultuur heel anders dan in de geregelde politiemaatschappij waarin de detective ontstaan is. Dat botst. De regels van de detective vereisen een speurder die sympathiek is, speciaal als het boek onderdeel is van een serie met dezelfde hoofdpersoon. Hij moet een of meer helpers hebben die hem van de nodige informatie voorzien en er moet een hele reeks verdachten zijn waaronder na slimme ondervragingen de ware dader gevonden wordt. De maatschappij waarin het verhaal speelt kan onaangenaam zijn; hoe kun je daarin sympathiek blijven.De Romeinse oudheid is een favoriet milieu, vooral omdat er zoveel gymnasiasten onder de lezers zijn, zeker in Italië. Specifieke historische periodes met hun eigen cultuur zijn er te over, maar als je een serie wilt maken moet je slim kiezen, want dan zit je aan je periode vast. Door voor Claudius te kiezen, zit je midden tussen de meest schurkachtige keizers. Publius Aurelius is een schatrijke senator. Hij heeft zich afzijdig weten te houden onder Caligula, door wiens toedoen veel senatorenfamilies uitgemoord zijn. Zijn rijkdom berust niet op grondbezit, dat in een tijd van goedkope import van voedsel in een crisis geraakt is, maar hij doet volop mee aan de

internationale handel. Zelf handelt hij niet, daar heeft hij zijn boekhoudslaaf voor. Hij kan zich overgeven aan een genotvol leven, want voor alle arbeid heeft hij zijn gespecialiseerde slaven, zelfs voor het aankleden, baden en masseren. Moordzaken oplossen kan zo zijn hobby worden. Niettemin is hij – voor de huidige lezer – een aardige slavenhouder: hij behandelt ze goed, slaat ze zo min mogelijk, laat ze verzorgen als ze ziek worden en zet ze niet op straat als ze oud en nutteloos worden. Als senator heeft hij zo zijn sociale verplichtingen, zoals het bijwonen van gladiatorengevechten, maar hij maakt wel duidelijk dat die hem niet bekoren. Zijn voornaamste hulpje is de slimme Griekse slaaf Castore, die hem op gelijke basis mag toespreken en zelfs uitschelden. Castore is een vlotte prater, die overal waar hij komt de tongen los krijgt. De andere helpers zijn Aurelio’s vriend senator Tito Servilio en diens geduchte echtgenote Pomponia, die alle roddels van Rome kent. De maatschappij waarin dit verhaal speelt bestaat uit twee tegengestelde werelden: het Rome van de rijke families en de Suburra, de achterbuurten, het terrein van de prostitutie en de kinderhandel. Corinna was de Griekse naam waarmee Cecilia, dochter van een wasbaas, zich een carrière als luxe courtisane had opgebouwd. Onder haar klanten zijn de leden van een ouderwetse familie Rufus, waarvan de vader zich profileert als de pater familias, een deugdzame republikein die de oude moraal verdedigt. Verder is er haar vroegere verloofde, die nog steeds hoopt met haar te trouwen, en haar zus, die fervent christen is geworden en niets moet hebben van de losse zeden. Dus potentiële moordenaars te over. Wanneer Aurelius haar dood aantreft, lijkt er niemand aanwezig te zijn, maar ineens meent hij de oogjes te zien van een onooglijk klein meisje met een muizengezichtje. Dat is Pseca, opgeleid voor een rol in de kinderprostitutie, maar hierin mislukt omdat de klanten niets in haar zien. Ze was opgekocht door Corinna als hulpje voor alles, had van alles gezien, had een uitstekend geheugen en wist haar mondje stijf dicht te houden.Ze houdt Aurelius voor de moordenaar; omgekeerd weet Aurelius dat ze in gevaar is, als mogelijke getuige. Hij koopt haar dan en neemt haar op in zijn slavengemeenschap. Door haar als een prinsesje te behandelen, weet hij geleidelijk haar vertrouwen te winnen, zodat ze hem zo veel over haar leven kan vertellen dat hij de kinderhandelbende kan ontmaskeren.

Uit de geschiedenis van de Italiaanse Giallo (18)

Page 16: Notiziario lente 2016

| Dante Alighieri • Notiziario • jaargang 26 – nummer 1 |

In Florence, tot 26 november:Selectie uit de collectie moderne en hedendaagse kunst van ‘Tornabuoni Arte’Tornabuoni Arte, lungarno Cellini 3Info: T 055.681 26 97; www.tornabuoniarte.it

In Forlì, tot 26 juni:Indagine su un mitoUna mostra ma anche una vera e propria ricerca di quanto Piero della Francesca ha influenzato sia l’arte dei suoi contemporanei sia quella degli artisti dei secoli successivi.Musei San DomenicoInfo: T 0543.71 26 59; www.cultura.comune.forli.fc.it

In Pesaro, tot 3 juni:Ceramiche italiane del NovecentoMusei civici di Palazzo Mosca, Piazza V. Toschi Mosca 29Info: T 0721.387541; www.pesaromusei.it

In Rome: Tot 19 mei:Marisa e Mario Merz a RomaUn sodalizio artistico e personale, raccontato in questa mostra che narra le loro carriere, nate dall’esperienza dell’Arte Povera e poi sviluppate in modo autonomo.MACRO, via Nizza 138Info: T 06.06 08; www.museomacro.org

Tot 30 april:MetaMateria. Da materia d’industria a materia d’arteOpere dal patrimonio storico-artistico dell’ex Iri-Istituto per la Ricostruzione industriale e in più le opere grafiche e pittoriche di ‘Ingegni d’Arte’.Auditorio Via Veneto, via Veneto 89Info: T 06.42 12 66 30; E [email protected] (bezoek gratis, reservering noodzakelijk)Tot 8 mei:Un’analisi del ruolo del volto e del corpo nell’arte contemporanea, attraverso dipinti, fotografie, installazioni site specific, stencil.MACRO, via Nizza 138Info: T 06.06 08; www.museomacro.org

In Rovereto, tot 30 april:La coscienza del vero – Capolavori dell’Ottocento da Courbet a SegantiniRassegna di 100 opere per indagare alcuni momenti della cutura figurativa nella stagione compresa tra il romanticismo e l’impressionismo (1840-1895)Mart, corso Bettini 43Info: T 800 37 77 60; www.mart.trento.it

In Venetië, tot 10 april:Splendori del Rinascimento a Venezia. Schiavone, Parmigianino, Tintoretto e TizianoMuseo Correr, San Marco 52Info: T 041.240 52 11; www.corrervisitmuve.it

(Met dank aan Touring, maandblad van Touring Club Italiano)

Tentoonstellingen in ItaliëKleine greep uit het aanbod

Montanari weet op grond van haar uitgebreide kennis van de Latijnse literatuur de beide werelden beeldend te beschrijven. Naast de conflicten in materiële omstandigheden komen ook de ideologische verschillen aan bod, die er in die jaren onder intellectuelen bestaan. Aurelius staat voor de Epicureeërs, de familie Rufus heeft meer op met de Stoïcijnen, er zijn allerlei aanhangers van oude goden die er niet zo erg meer in geloven, er zijn Joodse families die maar één god erkennen, en in de Suburra beginnen fundamentalistiche aanhangers van de timmerman uit Nazareth zich te verspreiden.Maar in de persoonlijke verhoudingen tussen de personages

is het meer alsof we in onze hedendaagse wereld leven. Wie van mening is dat de mensheid altijd dezelfde is geweest, zal dat niet erg vinden; voor sceptici wringt er dan iets. Maar het verhaal blijft plezierig om te lezen.De uitdaging voor de volgende romans in de serie is dan om binnen die hybride wereld nieuwe milieus te vinden, met nieuwe moordzaken. Hoe Montanari dat aanpakt hoop ik nog eens uit de doeken te doen.

Minne de Boer

16

Wijnbouwgebied in Piemonte werelderfgoed!

De Unesco heeft, al in 2014, de 6 wijnbouwgebieden in Langhe, Monferrato en Roero tot werelderfgoed verklaard: la Langa del Barolo, il Castello di Grinzane Cavour, waar o.m. de Enoteca piemontese is gehuisvest, le colline del Barbaresco (nebbiolodruif ), Nizza Monferrato e il Barbera, Canelli e l’Asti spumante en il Monferrato degli infernot (= ondergrondse ruimtes, in zand of tufsteen uitgegraven en in gebruik als wijnkelder).De wijnen die uit deze 6 gebieden komen vertegenwoordigen, met al hun onderlinge verschillen, duidelijk elk hun eigen streek.Bron: Touring, maart 2016.